Wat zingen we nu
Op de avond van Eeuwigheidszondag (24 november 2024) zingen we muziek van herinnering en verwachting. Eeuwigheidszondag markeert het einde van het kerkelijk jaar en op deze zondag denken we met dankbaarheid en weemoed terug aan de geliefden die in de loop van het jaar zijn gestorven. Na deze zondag begint de tijd van Advent waarin wordt uitgekeken naar het feest van het licht en de toekomst. In de tijd tussen verleden en toekomst ligt ook het heden waarin de mensheid nog steeds worstelt met het eigen vermogen om als mensen in vrede en voorspoed met elkaar te leven.
In het programma van Concertkoor Immanuel is daarom aandacht voor al deze facetten van het leven.
Op het programma van 24 november staan de volgende werken:
– Cantate ‘Wachet auf, ruft uns die Stimme’, BWV 140 van Johann Sebastiaan Bach
– Requiem in d-klein van Anton Bruckner
– Psalm 42 van Felix Mendelssohn
Het programma wordt uitgevoerd met orkest Strijklicht en de solisten Nanette Mans, sopraan, Lieke Geraats, alt, Gijsbert Westland, tenor, Drew Santini, bas, en Arjen Leistra, organist.
Cantate ‘Wachet auf, ruft uns die Stimme’, BWV 140 van J.S. Bach
Cantate nr. 140 is geschreven voor de laatste zondag van het kerkelijk jaar, Eeuwigheidszondag in 1731. Op deze dag wordt niet alleen stilgestaan bij de dood, maar ook bij het uitzicht dat gelovigen op het eeuwige leven hebben.
In deze cantate staat het bijbelverhaal uit Matteüs 25:1-13 centraal over de wijze en dwaze bruidsmeisjes. Ze wachten ‘s nachts met brandende lampen op de komst van de bruidegom. Vijf meisjes hebben extra olie bij zich om hun lamp brandend te houden. De olie van de andere meisjes raakt op en ze gaan weg om nieuwe olie te kopen. En juist dan arriveert de bruidegom. Het verhaal is een allegorie. De wijze meisjes symboliseren brandend geloof en waakzaamheid. De komst van de bruidegom staat symbool voor de terugkeer van Christus, verteld in deel 4, precies in het midden van de cantate.
Waar de eerste twee stukken van het concert zich richten op de nagedachtenis van de gestorven geliefden, vraagt de cantate van Bach vooral de aandacht van luisteraar in de tijd van vandaag, een tijd vol onrust en oorlogsdreiging. In die zin is de cantate te beschouwen als een ‘requiem voor de levenden’: waar vindt u rust voor het leven van iedere dag.
Over de componist
Johann Sebastian Bach (Eisenach, 21 maart 1685 – Leipzig, 28 juli 1750) was een Duits componist van barokmuziek, organist, klavecinist, violist, muziekpedagoog en dirigent. Hij wordt door de meeste muziekwetenschappers beschouwd als een van de grootste en invloedrijkste componisten uit de geschiedenis van de klassieke muziek vanwege de inventiviteit waarmee hij melodie, harmonie en ritme, maar ook diverse muziekstijlen en dansvormen uit zijn tijd combineerde, wat veel componisten na hem inspireerde en uitdaagde hem te evenaren. Bach heeft als geen ander laten zien hoe belangrijk de constructie van een compositie is, alsmede de maximalisatie van een altijd aanwezige spanningsopbouw en -afbouw.
Requiem in d-klein van Anton Bruckner
Dit jaar is het 200 jaar geleden, dat Bruckner werd geboren in het dorpje Ansfelden in Oostenrijk, als zoon van een schoolmeester. Na het overlijden van zijn vader werd hij naar de kloosterschool van Sankt Florian bij Linz gestuurd. Daar kreeg hij les in orgel, piano en viool. Hij volgde in Linz de opleiding tot hulponderwijzer. Na het examen werd hij onderwijzer in Sankt Florian, waar hij een jaar later in 1848 de aanstelling kreeg tot organist van de kloosterkerk.
Het Requiem in d-Moll werd in 1848 (Bruckner was toen pas 24 jaar oud!) geschreven naar aanleiding van de plotselinge dood van zijn mentor en vriend Franz Sailer. De uitvoering was op 15 september van 1849, de eerste sterfdag van Sailer, in de kloosterkerk. Het werk is daarna nog enkele keren uitgevoerd bij het overlijden van ambtsdragers.
In 1894 (twee jaar voor zijn dood) heeft Bruckner het Requiem nog een keer herzien. Na het nog eens grondig bekeken te hebben, zou hij, met de van hem bekende bescheidenheid, hebben gezegd: ‘Het is niet slecht’. Op 4 december 1895 werd de hernieuwde versie uitgevoerd bij het afscheid van Bruckners beschermheer, priester Aichinger. In 1930 werd het werk voor het eerst gedrukt en uitgegeven. De originele versie is verloren gegaan.
Over de componist
Bruckner dankt zijn roem vooral aan zijn elf grote symfonieën en religieus koorwerk.
In 1864 en 1865 (inmiddels ruim 40 jaar oud) schreef Bruckner respectievelijk zijn eerste grote mis (in d-klein) en zijn ‘eerste’ symfonie in c-klein. Het waren meesterwerken die op de toenmalige luisteraars in Linz grote indruk maakten. Toch werden deze, en ook zijn latere grote werken door dat publiek zelden echt begrepen. Pas aan het eind van zijn leven kreeg hij de roem en de erkenning waarnaar hij tientallen jaren had uitgezien. Dit begon met de triomfale wereldpremière in 1884 van zijn zevende symfonie. Bruckner was toen 60 jaar oud.
In zijn laatste jaren had hij hartklachten en hij leed al decennia aan dwangstoornissen. Hij stierf op 11 oktober 1896 en werd begraven in de crypte onder het orgel van de kloosterkerk van Sankt Florian, waar zijn muzikale loopbaan eens begon.
Psalm 42 ‘Wie der Hirsch schreit nach frischem Wasser‘ van Mendelssohn
Mendelssohn schreef deze compositie voor koor, sopraansolo en orkest en hij gebruikte voor daarvoor de tekst uit de Lutherse Bijbel. Misschien heeft hij zich ook wel laten inspireren door zijn grootvader Moses Mendelssohn die delen van de Thora in het Duits heeft vertaald. Zijn vertaling van de Psalmen verscheen in 1783.
Felix Mendelssohn schreef zijn Psalm 42 in 1837 tijdens zijn huwelijksreis.
Het werk is geschreven na het Oratorium Paulus en Mendelssohn zelf omschreef het als “mijn beste heilige stuk… het beste wat ik op deze manier heb gecomponeerd”, een werk “dat ik meer respect geef dan de meeste van mijn andere composities.”.
In Psalm 42 denkt de dichter terug aan betere tijden en dat vervult hem met weemoed. Het heden stemt hem droef maar hij hoopt ook op betere tijden waarin hij God weer kan danken. Het stuk eindigt met de lofprijzing ‘Lof zij de Heer, de God van Israël, van nu aan tot in eeuwigheid’.
Robert Schumann meende in 1837 dat Mendelssohns zetting van Psalm 42 het “hoogste punt was dat hij [Mendelssohn] bereikte als componist voor de kerk. Sterker nog, het hoogste punt dat de recente kerkmuziek überhaupt heeft bereikt.”
Over de componist
Jakob Ludwig Felix Mendelssohn Bartholdy (Hamburg, 3 februari 1809 – Leipzig, 4 november 1847), geboren en bekend als Felix Mendelssohn, was een Duits componist, dirigent, organist en pianist van de vroege romantiek. Mendelssohns oeuvre omvat onder andere symfonieën, concerto’s, vele liederen, piano-, orgel- en kamermuziek.
Mendelssohn genoot al vroeg succes in Duitsland. Hij wekte nieuwe belangstelling voor de muziek van Johann Sebastian Bach, met name met zijn uitvoering van de Matthäus-Passion in 1829. Hij werd goed ontvangen tijdens zijn reizen door Europa als componist, dirigent en solist; zijn tien bezoeken aan Groot-Brittannië – waar veel van zijn belangrijkste werken in première gingen – vormen een belangrijk onderdeel van zijn volwassen carrière.
Zijn bekendste werken zijn de ouverture en de toneelmuziek Ein Sommernachtstraum voor het toneelstuk A Midsummer Night’s Dream (Een Midzomernachtdroom) van William Shakespeare, de Italiaanse symfonie, de Schotse symfonie, het oratorium Paulus, de ouverture Die Hebriden, het rijpe vioolconcert en het octet voor dubbel strijkkwartet.
De Lieder ohne Worte vormen zijn bekendste serie pianostukken.